Acts 20

1Nadat nu het oproer gestild was, Paulus, de discipelen tot zich geroepen en gegroet hebbende, ging uit om naar Macedonië te reizen.
 gegroet hebbende, Namelijk met omhelzen en kussen, gelijk de gewoonte van die landen medebracht; Gen 31:55 ; 1Th 5:26 .
2En als hij die delen doorgereisd, en hen met vele redenen vermaand had, kwam hij in Griekenland.
 Griekenland Namelijk in dat deel van Griekenland, hetwelk Attica genaamd werd.
3En als hij aldaar drie maanden overgebracht had, en hem van de Joden lagen gelegd werden, als hij naar Syrië zoude varen, zo werd hij van zin weder te keren door Macedonië.
 overgebracht had, Grieks gemaakt. Zie Act 15:33 , en Act 18:23 .
,
 varen, zo werd Grieks in de hoogte, of diepte, namelijk van de zee, gedreven zou worden.
,
 zin weder te Of, voornemen, mening.
4En hem vergezelschapte tot in Azië Sopater van Berea; en van de Thessalonicensen Aristarchus en Sekundus; en Gajus van Derbe, en Timotheüs en van die van Azië Tychikus en Trofimus.
  tot in Azië Het schijnt, dat Paulus niet gewild heeft dat deze hem verder zouden vergezelschappen, uitgenomen Trofimus; Act 21:29 .
,
  Sópater Anders, Sosipater, waarbij sommigen doen, de zoon van Fyrrhus. Zie van hem Rom 16:21 .
,
  van Berea; Grieks een Bereër.
,
  die van Azië Waaruit blijkt dat hetgeen de apostel zegt 2Ti 1:15 , niet van allen, maar van het meeste deel moet verstaan worden.
5Dezen, vooraf heengegaan zijnde, wachtten ons te Troas. 6Wij nu scheepten af van Filippi na de dagen der ongehevelde broden, en kwamen in vijf dagen bij hen te Troas, alwaar wij ons zeven dagen onthielden.
 der ongehevelde Dat is van pasen; Mat 26:17 .
,
 in vijf dagen Of, het einde van vijf dagen.
,
 wij ons zeven Namelijk Paulus en zijn gezelschap, onder welke Lukas zichzelven hier ook begrijpt.
,
 onthielden Grieks versleten; namelijk den tijd.
7En op den eersten dag der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hen, zullende des anderen daags verreizen; en hij strekte zijne rede uit tot den middernacht.
 eersten dag Grieks enen. Zie Gen 1:5 ; Mat 28:1 ; en vergelijk daarmede 1Co 16:2 , welke dag de dag des Heeren genaamd wordt, Rev 1:10 .
,
 der week, als Grieks der sabbaten. Zie Mat 28:1 ; Luk 18:12 .
,
 om brood te breken, Dat is om met elkander te eten, en het Avondmaal des Heeren te houden. Zie Act 2:42 , Act 2:46 ; 1Co 11:20-22 .
,
 handelde Paulus Namelijk van de leer des Evangelies.
8En er waren vele lichten in de opperzaal waar zij vergaderd waren.
 vele lichten in Grieks vele lampen. De gelovigen, om het gevaar te ontgaan van vervolging, vergaderden toen veeltijds bij nacht; en hadden in hunne vergaderingen lichten, om niet gelasterd te worden [gelijk nog evenwel de goddelozen deden], dat zij iets onbehoorlijks in dezelve deden.
,
 zij vergaderd waren Anders, wij.
9En een zeker jongeling, met name Eutychus, zat in het venster en met een diepen slaap overvallen zijnde, alzo Paulus lang tot hen sprak, door den slaap nederstortende, viel van de derde zoldering nederwaarts, en werd dood opgenomen.
 overvallen zijnde, Of, in een diepen slaap gevallen zijnde. Grieks henen weggenomen, afgevoerd.
,
 lang tot hen Grieks zeer veel handelde.
,
 nederstortende, Of, nedergestort zijnde.
10Doch Paulus, afgekomen zijnde, viel op hem, en hem omvangende, zeide hij: Weest niet beroerd; want zijn ziel is in hem.
 is in hem De ziel was waarlijk van Hem gescheiden, vs.9, maar dit spreekt Paulus omdat hij ten volle verzekerd was, dat deze wederom in hem zou komen, gelijk Mat 9:24 ; of, omdat dezelve op dien ogenblik in hem wederkwam.
11En als hij weder boven gegaan was, en brood gebroken en wat gegeten had, en lang, tot den dageraad toe, met hen gesproken had, vertrok hij alzo.
 brood gebroken Zie vs.7.
,
 gegeten had, Grieks geproefd had; namelijk algemene spijs, hetwelk bij het gebruik des Avondmaals placht te geschieden.
,
 alzo Zie dergelijke Joh 4:6 .
12En zij brachten den knecht levende, en waren bovenmate vertroost.
 vertroost Dat is, verblijd en verkwikt.
13Maar wij, vooruit naar het schip gegaan zijnde, voeren af naar Assus, waar wij Paulus zouden innemen; want hij had het alzo bevolen, en hij zelf zou te voet gaan.
 Assus, waar Eene stad in Mysië, omtrent Troas, anders ook Apollonia genaamd.
,
 bevolen, en Grieks verordineerd.
,
 te voet gaan Dat is, te land reizen, om onder weg het Evangelie hier en daar te prediken.
14En als hij zich te Assus bij ons gevoegd had, namen wij hem in, en kwamen te Mitylene.
  Mitylene Een eiland met ene stad van denzelfden naam, niet van van Assus, gelegen in de Egeïse zee.
15En van daar afgescheept zijnde, kwamen wij den volgenden dag tegen Chios over, en des anderen daags legden wij aan te Samos, en bleven te Trogyllion, en den dag daaraan kwamen wij te Milete.
  Chios over, Een eiland tussen Samos en Lesbos, in dezelfde zee.
,
 Samos, en Een eiland daaromtrent, hebbende ene stad van denzelfden naam.
,
 Trogyllion, Een hoek van den berg Mycale, uitstekende in de zee, van Samos gelegen veertig stadiën.
,
  Milete Eene stad aan de zee, op het vaste land van Jonië, niet ver van Efeze.
16Want Paulus had voorgenomen Efeze voorbij te varen, opdat hij niet den tijd in Azië zou verslijten; want hij spoedde zich, om ( zo het hem mogelijk ware) op den pinksterdag te Jeruzalem te zijn.
 voorgenomen Grieks geoordeeld; dat is goedgevonden.
,
 pinksterdag Van dezen feestdag, zie Act 2:1 . Dit deed de apostel niet omdat hij meende dat dit Joodse feest nog moest onderhouden worden; Gal 4:10 ; Col 2:16 , maar opdat hij door de menigte van het volk, dat op het feest kwam, gelegenheid zou hebben om het Evangelie te beter te verbreiden.
17Maar hij zond van Milete naar Efeze, en hij ontbood de ouderlingen der Gemeente. 18En als zij tot hem gekomen waren, zeide hij tot hen: Gijlieden weet, van den eersten dag af, dat ik in Azië ben aangekomen, hoe ik bij u den gansen tijd geweest ben;
  Azië ben Namelijk alzo eigenlijk genaamd, zijnde een deel van Klein-Azië, waarvan Efeze de hoofdstad was.
19Dienende den Heere met alle ootmoedigheid, en vele tranen, en verzoekingen, die mij overkomen zijn door de lagen der Joden;
 ootmoedigheid, Of, nederigheid, van gemoed of van staat, gelijk Luk 1:48 .
,
 tranen, en Namelijk uit medelijden over de arme onwetende of verleide mensen.
,
 verzoekingen, Dat is, verdrukkingen. Zie Jam 1:2 , en 1Pe 1:6 .
20Hoe ik niets achtergehouden heb van hetgeen nuttig was, dat ik u niet zou verkondigd en u geleerd hebben, in het openbaar en bij de huizen;
 achtergehouden Grieks onttogen; dat is verzwegen, òf door vrees van mensen, òf om gewins wil; 1Th 2:3-4 .
,
 bij de huizen Dat is, in het bijzonder.
21Betuigende, beiden Joden en Grieken, de bekering tot God en het geloof in onzen Heere Jezus Christus.
 Betuigende, Namelijk alom en zeer sterk, met vaste gronden en getuigenissen der Heilige Schriftuur.
22En nu ziet, ik, gebonden zijnde door den Geest, reis naar Jeruzalem, niet wetende, wat mij daar ontmoeten zal;
 gebonden zijnde Dat is, als met banden getrokken zijnde.
,
 door den Geest, Door sterke aandrijving en bevel des Heiligen Geestes; of door mijn gemoed uit ingeven des Heiligen Geestes. Zie Act 19:21 .
,
 niet wetende, Namelijk in het bijzonder.
23Dan dat de Heilige Geest van stad tot stad betuigt, zeggende, dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn.
 van stad tot Dat is, alom in alle steden, waar ik door reis; Luk 8:4 .
,
 betuigt, zeggende, Namelijk door de profeten, wien de Heilige Geest zulks geopenbaard heeft; Act 21:4 , Act 21:11 .
,
 aanstaande zijn Grieks mij verwachten.
24Maar ik acht op geen ding, noch houde mijn leven dierbaar voor mijzelven, opdat ik mijn loop met blijdschap mag volbrengen, en den dienst, welken ik, van den Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het Evangelie der genade Gods.
 ik acht op Grieks ik maak gene rekening van enig ding.
,
 leven dierbaar Grieks mijn ziel.
,
 mijn loop met Namelijk des Christelijken levens, en inzonderheid van mijn dienst; 1Co 9:24 ; 2Ti 4:7 .
,
 der genade Gods Dat is, waarin ons de genade Gods verkondigd wordt.
25En nu ziet, ik weet, dat gij allen, waar ik doorgegaan ben, predikende het Koninkrijk Gods, mijn aangezicht niet meer zien zult. 26Daarom betuig ik ulieden op dezen huidigen dag, dat ik rein ben van het bloed van u allen.
 rein ben van Dat is, onschuldig aan uw verderf, alzo ik u den weg der zaligheid getrouwelijk heb aangewezen. Zie Eze 3:18-19 ; Act 18:6 .
27Want ik heb niet achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods.
 achtergehouden, Zie vs.20.
,
 al den raad Gods Dat is, al wat God besloten en geopenbaard heeft aangaande de zaligheid der mensen, door wien en hoe dezelve verkregen wordt; Luk 7:30 ; Eph 1:11 .
28Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de Gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed.
 op uzelven Dat is, op uw leer, leven en ambt.
,
 over dewelke u Grieks in dewelke.
,
 de Heilige Geest Die de voornaamste oorzaak is van de wettige beroeping der dienaren des Woords, hoewel Hij dat door den dienst der mensen doet; zie Act 13:2-3 .
,
 opzieners gesteld Grieks Episkopous; waarvan het woord bisschop gekomen is. Deze worden vs.17 genaamd ouderlingen der gemeente. Waaruit blijkt dat in de Heilige Schrift tussen ouderlingen en bisschoppen geen onderscheid gemaakt wordt; zie Phi 1:1 .
,
 te weiden, welke Namelijk met de gezonde leer des goddelijken Woords; door ene gelijkenis genomen van schaapherders, bij welke het ambt van de dienaren des Woords zeer bekwamelijk wordt vergeleken; Jer 23:4 ; Joh 21:15 ; Eph 4:11 ; 1Pe 5:2 .
,
 Hij Namelijk God, dat is de Zoon Gods, die onze menselijke natuur aangenomen heeft in enigheid Zijns persoons.
,
 verkregen heeft Of, verworven, gekocht, zijn eigen gemaakt.
,
 door Zijn Namelijk door hetwelk Hij ons heeft verlost, en niet door het bloed van enige beesten; Heb 9:12 . Dit bloed wordt Gods eigen bloed genaamd, omdat de Zoon Gods, zijnde en blijvende waarachtig God, menselijk vlees en bloed heeft aangenomen in enigheid des persoons; ene wijze van spreken, waardoor de persoon van Christus, benaamd zijnde van de ene natuur, toegeschreven wordt hetgeen Hem eigen is naar de andere natuur. Zie Joh 3:13 .
29Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen.
 vertrek Namelijk van hier uit deze landen, of ook uit dit leven.
,
 zware Dat is, gruwelijke, bezwaarlijke.
,
 wolven tot Dat is, valse leraars, die de schapen met hunne valse leer vernielen; Mat 7:15 .
30En uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich.
 uit uzelven Dat is, uit de leraars en opzieners zelf.
,
 verkeerde dingen, Of, verdraaide; gelijk de Satan alles verdraait om de waarheid te verduisteren.
,
 achter zich Namelijk om hen en hunne leer te volgen.
31Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren lang nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen.
 drie jaren Vergelijk Act 19:10 .
32En nu, broeders, ik bevele u Gode, en den woorde Zijner genade, Die machtig is u op te bouwen, en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden.
 den woorde Dat is, het Evangelie, om daarmede uw geloof te versterken en daarin uwen troost te zoeken. Zie Act 14:26 .
,
 Die machtig Namelijk God.
,
 bouwen, en Namelijk de gemeente vermeerderende met gaven en in het getal.
,
 een erfdeel Namelijk des hemelsen vaderlands.
,
 geheiligden Namelijk door den Geest der wedergeboorte; of afgezonderd van de wereld door het geloof.
33Ik heb niemands zilver, of goud, of kleding begeerd. 34En gijzelve weet, dat deze handen tot mijn nooddruft, en dergenen, die met mij waren, gediend hebben. 35Ik heb u in alles getoond, dat men, alzo arbeidende, de zwakken moet opnemen, en gedenken aan de woorden van den Heere Jezus, dat Hij gezegd heeft: Het is zaliger te geven, dan te ontvangen.
 de zwakken moet Namelijk in het geloof en de kennis der Christelijke leer.
,
 opnemen, Dat is, òf onderstutten dat zij niet vallen, òf, gevallen zijnde, de ahnd bieden om op te helpen; Luk 1:54 .
,
 dat Hij gezegd Deze woorden staan in de Evangelische geschiedenis niet beschreven, gelijk niet alle woorden en daden van Christus beschreven zijn, Joh 20:30 , en Joh 21:25 , maar kunnen evenwel afgenomen worden uit sommige spreuken van Christus; Luk 6:38 , en Luk 16:9 .
,
 zaliger te Want die den armen geeft, die geeft het den Heere op woeker; Pro 19:17 .
,
 geven, dan te Namelijk de tijdelijke goederen tot onderhoud van den kerkedienst of der armen.
36En als hij dit gezegd had, heeft hij nederknielende met hen allen gebeden. 37En er werd een groot geween van hen allen; en zij, vallende om den hals van Paulus, kusten hem;
 geween van Een teken van hartelijke liefde tot hunnen leraar.
38Zeer bedroefd zijnde, allermeest over het woord, dat hij gezegd had, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden; en zij geleidden hem naar het schip.
Copyright information for DutSVVA